Rhipsalis baccifera

(JSMueller)Stearn

◊ Adnot. Cact. Journ. (Croydon) 7:107 (1939)
◊◊ Cassytha baccifera JSMueller - Ilustr. syst. sex. Linnaei Class IX Ordo I (1771)
Opuntia minima flagelliformis Plum - Cact. Pl. Am. 6 (1703)
Cactus parasiticus inermis Browne - Jam. 238 (1756)
Cactus parasiticus Lamarck non L non Browne - Encycl. 1:541 (1768)
Cassytha filiformis Miller non L - Gard. Dict. 8 (1768)
Rhipsalis cassutha Gaertn - De fructibus et seminibus plantarum 1:137, afb. 28 (1788)
Meer synoniemen

- Leden cilindrisch, groen. Acrotoon vertakt in tot achttallige kransen. Jonge leden met borsteldoorns. Oudere leden 10-20 cm lang, 3-4 mm doorsnede, soms met luchtwortels. Areolen klein, kaal of met kleine borsteldoorns. Bloem 5 mm lang. Pericarpel even lang of langer dan perianth. Ovarium rond, groen, met 1-2 schubjes. Buitenste bloembladeren tot 5 mm lang, groenachtig wit. Bloembladen wit of rozewit, bij sommige vormen tot rozerood. Meeldraden wit. Stijl wit, langer dan de bloembladen. Vrucht kogelvormig tot iets langwerpig, 7 mm lang, 5 mm doorsnede, wit, soms roze. Zaad 1,5 mm, zwart. Zelffertiel.

- Brazilië, Venezuela, Suriname, Colombia, Ecuador, Peru, Bolivië, Caraïbisch gebied, Midden-Amerika, Mexico, Florida, Tropisch Afrika, Sri Lanka. Epifytisch en epilitisch, tot 1600 m.

Plumier-Burman - Plantarum americanum fasciculus VII, Afb. 197, fig. 2 (Opuntia minima flagelliformis) (1703)
Hooker - Exotic Flora I, Afb. 2 (1823)
Loddiges - Botanical cabinet IX, Afb. 865 (1824)
Botanical magazine Afb. 3080 (1831)
Frst&Rmpl 888, 889'
Meer literatuur